Het lijkt in tegenspraak: sereniteit en het grote gebaar. Toch is het iets dat Tessa de Rijk (32) met haar schilderijen bewerkstelligt.
Wanneer wist je: ik word kunstenaar?
‘Vroeger wilde ik timmerman worden. Ik woonde in een bos en maakte de hele dag hutten. Heel mooie hutten, ondergronds en met verdiepingen. Ik ben acht jaar geleden afgestudeerd aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht als interieurarchitect, maar het was daar zo vrij dat ik me er helemaal in verloor.’
Wat deed die vrijheid met je?
‘Het gaf me de ruimte om uit te pluizen wat ik leuk vond om te maken. In die fase van uitpluizen zit ik nog steeds, want het experiment is heel belangrijk voor me.’
Vertel.
‘Ik ben bijvoorbeeld jaren geleden begonnen met het maken van mijn eigen verf en mijn eigen kwasten. Ik vond het flauw dat niet alles wat ik nodig had voor mijn kunstwerken zelfgemaakt was. Je kunt wel een pot verf kopen en een kwast, maar ik wilde álles zelf maken. Mijn verf maak ik met natuurlijke pigmenten op basis van water gemengd met verschillende soorten steengruis. Dat gruis maak ik ook zelf. Bij de ene verf doe ik het dunner, bij de ander dikker. Afhankelijk van de substantie reageert de verf.’
Je gebruikt vooral natuurtinten, toch?
‘Ja, ik heb een uitspatting van een schilderij in felblauw, maar het liefst gebruik ik Turkse ombers. Die zijn er in verschillende tinten.’
Waarom vind je kleur niet interessant?
‘Mijn werk gaat over structuur, licht en schaduw, niet over kleur. Kleur verstoort. En het zit ook in mijn aard. Alles was ik maak, heeft natuurtinten. Het gaat echt alleen over de compositie. De vormen en patronen haal ik uit de natuur en daarop kan ik dan verderborduren. Dat kan het riet zijn in de Kennemerduinen of een grillige schelp die ik op het strand vind. Ik wandel veel, het liefst in gebieden zonder bebouwing, waar structuren en ritmes van de natuur het beeld bepalen. ’
Je schilderijen zijn een soort sculpturen.
‘Ik werk op twee verschillende manieren, plat en 3D. Ik ben lang geleden begonnen met gieten in beton, maar dat was gigantisch zwaar, dus ik heb gezocht naar een manier om dat 3D-effect te bereiken zonder dat het te massaal wordt. Ik wil dat de sculptuur loskomt uit het doek. Ik ben gaan experimenteren met allerlei materialen en ben uiteindelijk op sculptuurschuim uitgekomen. Dat is een zandachtig schuim dat ik kan boetseren, snijden, zagen, schuren... Daar kan ik alles mee maken. De verf gaat daaroverheen.’
Bijzonder, die betonlook!
‘Ja hè? Het lijken wel een soort gevels, met stenen die eruit komen. Het mag dan misschien abstract lijken, dat is het niet voor mij. De vormen blijven gerelateerd aan iets wat ik heb gezien, aan iets wat me raakte.’
‘Er zijn dagen dat alles mislukt, dan kun je maar beter de hond uitlaten’
Kan een experiment ook mislukken?
‘Natuurlijk. Bij kalligrafie bijvoorbeeld. Als ik even niet gefocust ben, zie je dat heel erg aan de streek en de trilling ervan. Als het echt mislukt is, gooi ik het meteen aan de kant. Dan wil ik er niet meer naar kijken, ben ik heel boos. Er zijn dagen dat alles mislukt, dan moet je gewoon even weg uit je atelier. Dan kun je maar beter de hond uitlaten.’
Wat vind je zo aantrekkelijk aan kalligrafie?
‘Ik vind de beweging en de simpliciteit die erin zitten heel mooi. Dat je maar één moment hebt dat je het goed op het doek kunt zetten. Daar krijg ik het warm van. Het moet in één keer raak. Je krijgt maar één kans en dat is wat het is.’
Kun je vertellen hoe je aan een kunstwerk begint?
‘Ik begin altijd met een tekening. Een grote tekening. Ik moet wel het grote gebaar kunnen maken. Ik vind het fijn als er een beweging in zit. Stel dat ik begin met een bijna menselijke vorm. Die wil ik zo abstraheren dat het geen mens meer is, maar toch het silhouet ervan heeft. Ik ben op zoek naar een vorm die spannend is, ik noem dat mijn schetsexperiment. In het schetsen zie ik of een vorm spannend is of niet, en dan schaaf ik hem steeds bij.’
En je schetst niet met potlood, maar met een stift.
‘Alles wat ik doe, is heel direct. Geen gepriegel, maar groots, met veel snelheid.’
Dat is bijna in contrast met de werken. Die ogen heel sereen.
‘Ja, dat is idee van het hele proces: het gaat om de balans. Goed kiezen welke vorm je pakt en niet te veel willen. De kunst van het weglaten vind ik interessant. En ik houd van de tegenstelling tussen het grote gebaar en de balans.’
Zijn er kunstenaars die je bewondert?
‘Als ik schilder, wil ik zo min mogelijk naar andere kunstenaars kijken. Het voedt en beïnvloedt je toch. Dan weet je niet meer waar je het vandaan hebt, Dus als ik werk, kijk ik liever niet, maar in mijn vrije tijd kan ik er uren naar kijken. Ik vind Brancusi heel fijn, Barbara Hepworth ook, net als het werk van de Japanse architect Tadao Ando. En ik houd van Le Corbusier, ook zijn schilderkunst vind ik prachtig. Mijn meest favoriete kunstenaar is misschien wel Niki de Saint Phalle.’
Maar haar werk is vol met kleur...
‘Dat klopt, maar qua vorm zie ik veel overeenkomsten. En ik zou, net als zij, ook wel willen wonen in mijn eigen kunstwerk. Dat is echt mijn droom.’
‘Mijn kunst sluit vrede met het interieur’, heb je eens gezegd. Wat bedoel je daarmee?
‘Ik vind het mooi als een kunstwerk mee gaat leven in een interieur, dat het niet ‘het kunstwerk aan de muur’ is. Maar dat het juist reageert, op het licht, de schaduw. Ik heb het idee dat mijn werk meedoet in de ruimte in plaats van dat het een op zichzelf staand werk is. Daarbij is het zo sereen dat het er hoort te zijn.’
Je kunst eist zijn plek op zonder te overschreeuwen.
‘Precies!’
Fotografie Bo Balsing | Tekst: Ellen Leijser
Schrijf je hier in voor onze nieuwsbrief.